De kelderdeur staat op een kier. Ik glij opnieuw met mijn hand langs de deurpost en een rilling schiet door mijn lichaam.

‘Davy?’ Ik luister, maar het bekende geluid van het belletje dat om zijn nek hangt blijft weg. Ook voel ik geen zachte staart langs mijn benen. Alleen maar stilte. Meteen daarna moet ik denken aan gisteravond. Dit is dus waar de tocht vandaan kwam. Op de tast liep ik door het hele huis en controleerde ik alle ramen en deuren, alsof ik ooit vergeet om een raam of deur dicht te doen. En vanochtend was Davy er niet om mij te begroeten, zoals hij altijd doet. Geen miauwende klaagzang en geen getrippel naast me als ik systematisch mijn weg naar de keuken zoek. Zes stappen naar de deur naar de gang. Een kwartslag naar links en nog acht stappen. Daarna rechtsaf de keuken in, om vervolgens na vijf stappen mijn hand op te tillen naar het keukenkastje, waar zijn brokjes staan. Het duurde een paar maanden, maar ik weet inmiddels waar alles staat en hoe ik er moet komen.

De makelaar zei destijds dat dit de enige deur was die niet open kon. Volgens de bouwtekeningen zou het een kleine kelder zijn, maar de sleutel ontbrak en het maakte mij niet uit. Verschillende vrienden en familieleden drongen er bij mij op aan om een slotenmaker te bellen, maar wat moest ik nou met een kelder terwijl het huis al groot genoeg was?

Op de tast loop ik naar binnen. Mijn hand zoekt naar een leuning, maar de muur is leeg en vochtig. Uit gewoonte zoek ik naar een lichtknopje, maar al snel laat ik mijn hand weer zakken. Voorzichtig doe ik muizenstapjes naar voren, waarbij mijn tenen de grond inspecteren en ik het begin van de trap voel. Elke stap klinkt hol. Na exact twaalf stappen kom ik bij een muur. Een bocht naar links dus en opnieuw een trap. ‘Davy?’

Ineens verstijf ik. Is er iemand bij mij thuis geweest? Wat is een rationele verklaring voor een deur die na acht maanden ineens opengaat? Ik verdring die gedachte op het moment dat ik in de verte het belletje hoor rinkelen. Dus toch. Ik loop de tweede trap af en tel acht treden. Daarna sta ik op een koude betonvloer met zand of zaagsel. Met mijn handen voor me verken ik zo goed als mogelijk de ruimte. In de verte valt ritmisch een druppel water. ‘Kom op poes… waar ben je?’

In totaal tel ik twintig stappen tot ik iets kouds voel. Een ijzer rek. Terwijl ik het aanraak hoor ik glaswerk dat elkaar aanraakt. Voorzichtig doen, ik wil niet dat er iets kapot valt terwijl ik hier op mijn blote voeten rondloop.

Het belletje klinkt ineens dichtbij en ik buk en strek mijn handen uit. ‘Davy, hierzo.’ Heel zacht hoor ik iets bewegen achter me. Ik draai me om en verwacht elk moment die zachte huid te voelen, maar het komt niet. Op de tast kruip ik verder en al snel vind ik het koude lichaam van Davy. Een plakkerige substantie. Klonterig. Geen geluid en geen reactie. Ik wil niets liever dan hardop janken, maar ik voel ineens een warme adem in mijn nek. Een walm van alcohol.

Ik ben niet alleen.

 

De kelderdeur staat op een kier. Ik glij opnieuw met mijn hand langs de deurpost en een rilling schiet door mijn lichaam.

‘Davy?’ Ik luister, maar het bekende geluid van het belletje dat om zijn nek hangt blijft weg. Ook voel ik geen zachte staart langs mijn benen. Alleen maar stilte. Meteen daarna moet ik denken aan gisteravond. Dit is dus waar de tocht vandaan kwam. Op de tast liep ik door het hele huis en controleerde ik alle ramen en deuren, alsof ik ooit vergeet om een raam of deur dicht te doen. En vanochtend was Davy er niet om mij te begroeten, zoals hij altijd doet. Geen miauwende klaagzang en geen getrippel naast me als ik systematisch mijn weg naar de keuken zoek. Zes stappen naar de deur naar de gang. Een kwartslag naar links en nog acht stappen. Daarna rechtsaf de keuken in, om vervolgens na vijf stappen mijn hand op te tillen naar het keukenkastje, waar zijn brokjes staan. Het duurde een paar maanden, maar ik weet inmiddels waar alles staat en hoe ik er moet komen.

De makelaar zei destijds dat dit de enige deur was die niet open kon. Volgens de bouwtekeningen zou het een kleine kelder zijn, maar de sleutel ontbrak en het maakte mij niet uit. Verschillende vrienden en familieleden drongen er bij mij op aan om een slotenmaker te bellen, maar wat moest ik nou met een kelder terwijl het huis al groot genoeg was?

Op de tast loop ik naar binnen. Mijn hand zoekt naar een leuning, maar de muur is leeg en vochtig. Uit gewoonte zoek ik naar een lichtknopje, maar al snel laat ik mijn hand weer zakken. Voorzichtig doe ik muizenstapjes naar voren, waarbij mijn tenen de grond inspecteren en ik het begin van de trap voel. Elke stap klinkt hol. Na exact twaalf stappen kom ik bij een muur. Een bocht naar links dus en opnieuw een trap. ‘Davy?’

Ineens verstijf ik. Is er iemand bij mij thuis geweest? Wat is een rationele verklaring voor een deur die na acht maanden ineens opengaat? Ik verdring die gedachte op het moment dat ik in de verte het belletje hoor rinkelen. Dus toch. Ik loop de tweede trap af en tel acht treden. Daarna sta ik op een koude betonvloer met zand of zaagsel. Met mijn handen voor me verken ik zo goed als mogelijk de ruimte. In de verte valt ritmisch een druppel water. ‘Kom op poes… waar ben je?’

In totaal tel ik twintig stappen tot ik iets kouds voel. Een ijzer rek. Terwijl ik het aanraak hoor ik glaswerk dat elkaar aanraakt. Voorzichtig doen, ik wil niet dat er iets kapot valt terwijl ik hier op mijn blote voeten rondloop.

Het belletje klinkt ineens dichtbij en ik buk en strek mijn handen uit. ‘Davy, hierzo.’ Heel zacht hoor ik iets bewegen achter me. Ik draai me om en verwacht elk moment die zachte huid te voelen, maar het komt niet. Op de tast kruip ik verder en al snel vind ik het koude lichaam van Davy. Een plakkerige substantie. Klonterig. Geen geluid en geen reactie. Ik wil niets liever dan hardop janken, maar ik voel ineens een warme adem in mijn nek. Een walm van alcohol.

Ik ben niet alleen.

 

Schrijf je nu in voor mijn nieuwsbrief